VOORBESCHOUWING SEIZOEN 1959
Het jaar 1959 begon met de verrassende mededeling van Tony Vandervell dat zijn team Vanwall beslist had om zich terug te trekken uit de racerij. Gelukkig voor de Britten hadden ze nog Cooper, BRM, Lotus en de nieuwkomer Aston Martin om naar uit te kijken.
Het was de Cooper-Climax die van de vrijgekomen plaats het meeste kon profiteren. De wagen werd aangedreven door een Coventry motor van 2495cc dewelke een vermogen had van 240 PK bij 6.750 toeren per minuut. Deze wagen zou vijf van de acht wedstrijden weten te winnen dit seizoen (exclusief de 500 mijl van Indianapolis). De wagen was ook in trek bij de privé teams waarbij het team van Rob Walker de meeste successen wist te boeken.
Ook Colin Chapman bleef de Covertry-Climax motor trouw. Hij moest zijn Lotus 16 wel aanpassen aan de aangepaste versie van de motor. De inspanningen van zijn team werden echter niet beloond want Lotus behaalde slechts 5 kampioenschapspunten op het einde van het seizoen.
Het team van BRM was vooral aan het werk aan een auto waar de motor achteraan geplaatst was. Deze wagen zou laat op het seizoen zijn debuut maken. De wagen met de motor vooraan geplaatst was op enkele details na dezelfde wagen die vorig seizoen werd gebruikt. De betrouwbaarheid van de wagen verbeterde zodat het team langzaam maar zeker ook successen begon te boeken. In Zandvoort (Nederland) boekte het team zelfs zijn eerste Grand Prix zege. In de loop van het seizoen leende BRM ook een wagen uit aan BRP (British Racing Partnership). De teambaas was niemand minder dan Alfred Moss, de vader van Stirling. Stirling bestuurde de wagens trouwens tijdens de Grand Prix van Frankrijk en Groot-Brittannië. Tijdens de Grand Prix van Duitsland reed Hans Herrmann de wagen in de vernieling toen zijn remmen dienst weigerden. Tijdens de Grand Prix van Nederland maakte de Aston martin type DBR4 zijn debuut. De wagen werd aangedreven door een zes cilinder motor met een inhoud van 2.492cc. Het vermogen bedroeg 280PK bij een toerental van 8.250 toeren per minuut. De wagen bleek echter geen succes te zijn.
De enige echte concurrentie voor de Britse wagens kwam van Ferrari. Ze kwamen aan de start met een aangepaste versie van de Dino 246. De motor (Dino 256) had een inhoud van 2.451cc.
Tijdens de Grand Prix van Duitsland verscheen Porsche met een F2-wagen aan de start. De '718' was gebaseerd op het type RSK. De motor had een vermogen van 150 PK en een inhoud van 1.498cc.
Motor: Maximum 2500cc (atmosferisch) of 750cc (met compressor)
Puntenverdeling: de eerste vijf kregen 8-6-4-3-2 punten.
Voor het rijden van de snelste ronde kreeg de coureur 1 extra punt.
De beste 5 resultaten telden mee voor het Wereldkampioenschap.
Afstand: Minimum 300 km en maximum 500 km of 2 uur minimum.